Kaliummanagement: Voorkom Tekorten en Verhoog Opbrengst
Op veel melkveehouderijbedrijven vindt de kaliumaanvoer op grasland bijna uitsluitend plaats via de drijfmestgift. Vanwege de aangescherpte normen voor het plaatsen van rundveedrijfmest dreigt er een kalium tekort. De komende jaren wordt het daarom nog belangrijker de K-situatie op grasland in de gaten te houden en waar nodig aan te vullen.
Derogatiebedrijven geven op dit moment nog zo’n 310 kg K2O via de drijfmest. Bij een gebruiksnorm dierlijke mest van 170 kg stikstof, wordt er dan nog maar 230 kg K2O (= 191 kg K) aangevoerd. Dit terwijl het bemestingsadvies voor grasland 350 kg K2O per hectare is.
Onttrekking aanvullen
Gras onttrekt zo’n 30 kg K2O per ton droge stof. Bij een grasopbrengst van 12 ton droge stof per hectare betekent dit dat het bemestingsadvies de onttrekking compenseert: de kaliumbalans is 0. Wordt er nog maar 230 kg per hectare aangevoerd, dan wordt de onttrekking hoger dan de compensatie. Mogelijk is dit in eerste instantie op te lossen door het uitrijdschema aan te passen. Op percelen met een lage kaliumvoorraad kan dan meer drijfmest worden uitgereden en op percelen met een goede kaliumvoorraad minder. Is dit geen optie of is er nog steeds sprake van een negatieve kaliumbalans, zorg dan voor een aanvulling in de vorm van kunstmest of uit andere bronnen.
Onderzoek heeft uitgewezen dat het grootste deel van deze aanvulling het best in het voorjaar voorafgaand aan de eerste snede kan worden gegeven. Dit werkt ook door in de volgende sneden, zodat je er de rest van het seizoen profijt van hebt. Omdat kali op zich uitspoeling gevoelig is, is het verstandig nog wat kali achter de hand te houden om later in het seizoen te kunnen geven. Een dergelijke verdeling voorkomt in het voorjaar een te hoog gehalte waardoor natrium wordt verdrongen en daarmee de smakelijkheid van het gras achteruit loopt. Ook voorkomt een verdeling dat er in de zomermaanden een tekort aan K ontstaat. Kali is belangrijk voor de interne waterhuishouding en het transport van voedingsstoffen.
Bron: Wageningen UR, OCI