Bodemvruchtbaarheid kleigronden: integrale beoordeling wenselijk
Bodemvruchtbaarheid is, zeker in het verleden, veelal afgeleid van de algemene bouwland bodemanalyse. Deze analyse wordt meestal vlak voor het behoeftige gewas aardappelen uitgevoerd, om te zien of er voldoende nutriënten aanwezig zijn en wat er via bemesting moet worden gegeven. Tegenwoordig wordt er in kader van de bodemvruchtbaarheid meer integraal naar de bodem gekeken. Naast de algemene analyse wordt ook de fysische en biologische kwaliteit beoordeeld. De toestand van de organische stof (OS) speelt daarbij een centrale rol.
Wat als aanvoer organische stof niet maximaal is
Het grote belang van voldoende voedingsstoffen is ook zichtbaar in de praktijk. Een akkerbouwer die het stro altijd verkoopt en waar de organische stofbalans maar net positief is door de teelt van de groenbemesters, kan met een goede bemesting nog steeds hoge opbrengsten realiseren. Wel zijn regelmatig aanvullende compenserende maatregelen nodig als de OS-aanvoer niet maximaal is. Een lichte zavelgrond bijvoorbeeld is vaak wat slempgevoeliger als er relatief wat minder organische stof wordt aangevoerd. In dat geval is een goed functionerende ontwatering en vlaklegging zonder ingesloten laagten essentieel. Ter compensatie kan bovendien worden bezien of de hoofdgrondbewerking wat later in het jaar moet plaatsvinden, eventueel in het voorjaar of zelfs helemaal niet meer. Ook een NKG-systeem waarbij de groenbemester de winter over staat, maakt de grond weerbaarder tegen slemp.
Meer aandacht voor weerbaarheid
Er zijn dus meerdere wegen die naar Rome leiden. Soms slaat de balans door en ligt de focus volledig op het belang van bodemleven en de daarvoor noodzakelijke organische stof. Om de grond duurzaam te beheren moet bij de vollegrondsteelten het streven naar minimaal een evenwicht in de OS-balans het uitgangspunt zijn. Daarnaast is een gezond bodemleven belangrijk. Het jaarlijks ploegen heeft hier maar een beperkte invloed op. Ondanks dat met ploegen het bodemleven voor een deel kapot wordt gemaakt, lopen de opbrengsten hierdoor niet sterk terug. Sterker nog het valt zelfs niet mee om met NKG, zeker bij fijnzadige gewassen, de opbrengsten te evenaren.
Dit is geen pleidooi om NKG dan ook gelijk maar af te schaffen. Klimaatveranderingen immers dwingen ons om kritisch naar onze (traditionele) teeltsystemen te kijken en de grond daarvoor weerbaarder te maken.
Bemesting nog steeds noodzakelijk
Om meer grip te krijgen op de weerbaarheid wordt nogal eens gekeken naar het bodemleven. Deze combinatie is in het (nabije) verleden regelmatig onderwerp van onderzoek geweest. Het probleem is echter dat de praktische vertaling naar acties om de bodem te verbeteren (nog) ontbreekt. De grote hoeveelheid variabelen (b.v. vochtgehalte, temperatuur, voorvrucht en grondbewerkingen) maken het onmogelijk een goed toegespitst advies te geven. Zelfs bij een monstername op korte termijn is er veel variatie door de heterogeniteit in de bodem.
Wetenschappers hebben gewerkt aan de totstandkoming van een lijst met geschikte bodemindicatoren. Van de 17 geselecteerde indicatoren zijn er 3 die wat zeggen over de biologische kwaliteit. Deze drie zijn de diversiteit en aantallen aaltjes, de bacterie- en schimmelbiomassa en de diversiteit en aantallen van regenwormen.
Bovenstaande ontwikkelingen zorgen er voor dat we jaarlijks nog steeds onze gewassen van nutriënten moeten voorzien. Daarvoor is ook regelmatig (om de vier jaar) een goede analyse van de bodemchemische kwaliteit noodzakelijk.
Bron: Delphy