Deel

Overige

Met groenbemester voldoen aan vergroeningseisen

Een goede groenbemester is, evenals een goede stoppelbewerking, een belangrijk uitgangspunt voor het volgende teeltseizoen. Bovendien kunt u met uw groenbemester voldoen aan de vergroeningseisen in het Europees landbouwbeleid (GLB).

Voor een geslaagde teelt van een groenbemester zijn een goede grondbewerking en bemesting van belang:

  • Bewerk voldoende diep (minimaal 15 – 20 cm) voor waterberging;
  • Meng de bovengrond (5 – 10 cm) zodanig dat er een goed zaaibed ontstaat en het stro goed gemengd is met de grond. Dit kan bijvoorbeeld met een schijveneg of rotorkopeg;
  • Geef een voldoende hoge N-gift
  • Houd bij het hakselen van het stro rekening met een grotere stikstofbehoefte van ± 7 kg N per ton stro.
Tabel 1: Overzicht groenbemesters
GroenbemestersZaaizaadhoeveelheidZaaitijdstipN-bemestingBeworteling
(kg/ha) 1(kg N/ha)(cm)
Bladrammenas (vroeg bloeiend)25juni t/m half aug60​110
Bladrammenas (laat bloeiend)25juni t/m half aug60​100
Gele mosterd20aug t/m sept60​110
Japanse haver80juni t/m aug65​80
Zwaardherik8aug t/m sept100​60
Facelia9 tot 12juli t/m half aug60​50
Engels raaigras15 tot 30juni t/m juli40-60​70
Italiaans raaigras40juni t/m half aug75​100

Vergroeningseisen
Als u groenbemesters als vanggewas inzet om te voldoen aan de vergroeningseisen in het GLB, houd dan rekening met de volgende afwegingen:

  • Om te bepalen hoe u de 5% vergroening voor het GLB-beleid met vanggewassen kunt realiseren, vermenigvuldigt u uw totale bedrijfsoppervlakte akkerbouw (minus oppervlakte blijvend grasland en minus oppervlakte blijvende teelten) met de factor 0,167. Bijvoorbeeld 80 ha x 0,167 = 13,36 ha groenbemester;
  • Verder moet u kunnen bewijzen dat u een mengsel van minimaal 2 soorten heeft gezaaid. U mag zelf groenbemesters mengen. Voor het hoofdbestanddeel van het mengsel moet u minimaal 75% van de in de Rassenlijst voor landbouwgewassen (CSAR) aanbevolen hoeveelheid zaaizaad gebruiken. Voor het tweede soort is standaard geen speciale mengverhouding verplicht;
  • Kies zoveel mogelijk voor een groenbemester(mengsel) die past binnen het aaltjesmanagement en uw bemestingsstrategie;
  • Probeer de groenbemester ook zo vroeg mogelijk te zaaien voor zo veel mogelijk effectief organische stof;
  • Alleen specifiek bij ‘vanggewassen voor aaltjesbestrijding’ (opgegeven in de Gecombineerde Opgave als categorie 2) is een norm van minimaal 3% genoemd voor het tweede vanggewas;
  • U kunt ook kiezen voor een kant en klaar mengsel aangeboden door de handel. Er zijn behoorlijke prijsverschillen binnen de diverse samenstellingen en aanbieders. Tabel 2 geeft enkele richtlijnen voor de keuze van mengsels.
Tabel 2: Welk groenbemestermengsel bij welk probleem?
ProbleemSoort 1ZaaitijdhoeveelheidSoort 2
GLB
(grootste deel)Soort 1 (kg/ha)(kleinste deel)
WortelonkruidenEngels raaigras20 kg x 0,75% = 15 kgItaliaans raaigras
BietencystenaaltjesBCA resistente bladrammenas25 kg x 0,75% = 20 kgBCA resistente gele mosterd
Vrijlevende aaltjes (P. teres)BCA resistente bladrammenas 125 kg x 0,75% = 20 kgBCA resistente gele mosterd
Wortelknobbelaaltjes (Meloïdogyne chitwoodi)Multiresistente bladrammenas25 kg x 0,75% = 20 kgZwaardherik of Engels raaigras
Wortellesie-aaltjes (Pratylenchus penetrans)Japanse haver 270 kg x 0,75% = 55 kgEngels raaigras of tagetes
StengelaaltjesEngels raaigras20 kg x 0,75% = 15 kgItaliaans raaigras
 1 Bij Paratrichodorus teres heeft bladrammenas de voorkeur. Bij P. similis of P. primitivus heeft géén groenbemesting de voorkeur. Kies dan voor stro laten liggen, compost en/of dierlijke mest. Een alternatief is een mengsel van diverse soorten om de algemene biodiversiteit te verhogen.
2 Zaai geen Japanse haver als er risico’s op M. chitwoodi zijn.

Bron: Delphy en OCI Agro

Gerelateerde artikelen

Ontvang de NutriNorm nieuwsbrief met actuele kennis over bemesting
Ontvang de NutriNorm nieuwsbrief met actuele kennis over bemesting