Stem groenbemester af op grondsoort en aaltjes
Als een perceel vrijkomt, is er ruimte om een groenbemester in te zaaien. Om de juiste groenbemester te kiezen zijn aaltjes een belangrijk aandachtspunt. Aaltjes zijn op lichtere grond een groter risico dan op zwaardere grond. Bij een aantal aaltjessoorten is het belangrijk om de groenbemester niet te lang te laten staan.
Op lichte gronden bestaat het risico op verschillende aaltjessoorten. Op de zwaardere gronden zijn, in relatie tot groenbemesters, alleen de stengelaaltjes en bietencysteaaltjes relevant. Als u op kleigronden 8 weken na zaai de groenbemester omploegt, voldoet u aan de eisen van de gebruiksnormen.
Keuze groenbemester
- Bietencysten-aaltjes: gebruik alleen resistente rassen bladrammenas (of gele mosterd).
- Vrijlevende-aaltjes: bij Paratrichodorus teres heeft bladrammenas de voorkeur. Bij P. similis of P. primitivus heeft het de voorkeur om géén groenbemesting te zaaien. U kunt dan beter stro laten liggen en compost of dierlijke mest toedienen.
- Meloidogyne chitwoodi: gebruik multi-resistente bladrammenas zoals o.a. Doublet, Radetzky of Dracula.
- Stengelaaltje: kies geen vlinderbloemige groenbemester. Een grasgroenbemester geeft de minste vermeerdering.
Japanse haver
Japanse haver is goed inzetbaar als Pratylenchus penetrans aanwezig is op het perceel, maar vermeerdert naar verwachting wel Trichodorus-soorten. Hoe M. chitwoodi zich vermenigvuldigt op Japanse haver is nog onduidelijk. Als er géén problemen zijn met Pratylenchus penetrans heeft de inzet van Japanse haver geen meerwaarde. Japanse haver kan bij een gift van 40-50 kg N al een gewas ontwikkelen. Als u stro achterlaat, is meer stikstof nodig.
Bladrammenas
De laatste jaren blijkt dat bladrammenas 70 kg N nodig heeft om goed te groeien. Ook hier geldt, als u stro stro op het perceel achterlaat, dan is de N-behoefte hoger. Voor de vertering van ondergeploegd stro, is circa 7 kg N per ton stro nodig.
Bron: Delphy