Korting N-normen maakt bemestingsplan nóg ingewikkelder
Sinds vorig jaar (2023) is het maken van een bemestingsplan verplicht. Het is altijd handig om planmatig om te gaan met geven van m.n. de hoofdnutriënten (N, P2O5 en K2O) aan de gewassen. Vóór 2024 kon nog redelijk worden uitgegaan van wat men gewend was om te doen. In 2024 is dat veranderd. De aanwijzing van de nutriënten verontreinigde (NV) gebieden betekende dat voor de betreffende percelen de N-norm met 5% gekort is. Daarnaast is de N-norm voor de groenbemesters aangepast.
Hoe ziet de aangepast N-norm voor groenbemesters op kleigrond eruit?
- Vlinderbloemige groenbemesters krijgen geen N-norm meer.
- Niet-vlinderbloemige groenbemesters krijgen alleen een N-norm (standaard 60 kg N/ha, in NV-gebied 5% lager) als deze:
- Voor 1 september gezaaid zijn;
- Aansluitend op de teelt van granen, graszaad en koolzaad worden geteeld;
- Niet vóór 1 februari worden vernietigd.
In feite is de N-norm voor de groenbemesters alleen te realiseren als er geen hoofdgrondbewerking plaatsvindt, dus met NKG. Een voordeel bij de overwintering van de groenbemester is dat deze mag dienen als (N) vanggewas in het GLB (GLMC 8) als niet-productief areaal (NPA), mits deze niet met gewasbeschermingsmiddelen of biociden is behandeld én verplicht tot 1 december blijft staan. Dit voordeel verdwijnt echter omdat in 2025 het niet meer nodig is om 4% NPA aan te houden.
Stikstof nog efficiënter inzetten
Bovengenoemde kortingen maken het noodzakelijk om de stikstof zo goed mogelijk in te zetten. Voor 2025 wordt voorzien dat de korting in het NV-gebied – en dat betreft een heel groot deel van de kleigronden – verandert naar 20%. Tot nu toe is er geen informatie waaruit blijkt de, eind 2023 aangekondigde, verlaging van de N-normen niet doorgaat. Een korting van 20% (t.o.v. de standaard) betekent dat het landbouwkundige N-advies niet meer gegeven kan worden.
Als alternatief is het eventueel mogelijk om robuuste rassen te kiezen die met minder N toekunnen en de wettelijke N-norm niet geheel nodig hebben. Zo loopt er bijvoorbeeld een onderzoek naar robuustere aardappelrassen. Uiteraard moet dan ook de afzet meewerken om zulke rassen te willen verwerken en uiteraard moeten deze rassen ook acceptabel zijn voor de consument. Zolang deze rassen er praktisch niet zijn, kan hooguit N van de ene teelt of perceel worden verschoven naar een andere behoeftige teelt met een hoger financieel rendement.
Een goede uitvoer van dergelijke maatregelen vraagt in praktisch opzicht om vooraf een gedegen bemestingsplan op te (laten) stellen. Een goed bemestingsplan gaat uit van de voorgeschiedenis, met de verwachte N-nalevering uit diverse bronnen. Vooral na het toepassen van dierlijke mest in het najaar, kan er in februari-maart een Nmin bemonstering worden gedaan. U krijgt dan inzicht in de hoeveelheid N die na de winter nog aanwezig is. De laatste jaren waren er echter natte winters en voorjaren, waardoor de Nmin laag is, óók na mesttoepassing. Vooral met een relatief lage Nmin is de N-ruimte in het NV-gebied te klein voor opbrengst en kwaliteit van bijvoorbeeld grove frietaardappelen of voldoende eiwit in baktarwe.
Bron: Delphy