Laat bij aardappelen de zoutlast in de rug niet te hoog oplopen
Medio april zijn veel voorjaarswerkzaamheden in volle gang. Veel telers zijn zelfs al klaar met het zaaien en poten van bieten, uien en aardappels. We kennen tot nu toe een droge start van het jaar. In veel gebieden is er vanaf maart weinig neerslag van betekenis gevallen. Het vochttekort is nog niet heel erg aanwezig, omdat het nog vroeg in het jaar is en de verdamping nog meevalt. Inmiddels zie je wel dat de verdamping in met name graangewassen behoorlijk op gang komt. Bij de overige percelen is het bodemvocht niet heel ver weg, alleen het toplaagje is in veel gevallen uitgedroogd. Wat betekent dit alles voor de bemesting op de kleigronden?
Voor het bemesten van percelen die gepland zijn om ná zaai kunstmest te krijgen, is het nu lastig om een geschikt moment te vinden. Telers die voor de zaaibedbereiding al meststoffen hebben gestrooid, traditioneel of met slow-release meststoffen, hebben het voordeel dat deze meststoffen veelal wel in genoeg vocht liggen om op te lossen en voedingsstoffen vrij te geven.
Denk aan zoutlast
Bij veel consumptieaardappelen voor frites moeten er behoorlijke hoeveelheden stikstof worden gegeven om aan de totale behoefte van die aardappelen te voorzien. Vaak constateren we in de praktijk dat er in de bemestingsstrategie veel meststoffen tussen poten en het frezen worden gegeven. Als praktijkadvies geven we vaak aan dat er niet meer dan 200 kg Kali-60 tussen poten en het frezen gegeven mag worden om de zoutlast voor de aardappel niet te hoog te laten oplopen; kiemen kunnen daar last van kunnen hebben. Wordt aan de kaligift ook nog eens een behoorlijke dosering KAS toegevoegd, dan verergert dit de situatie nog eens. Op dat moment is eigenlijk een lagere dosering van de Kali-60 noodzakelijk, dan wel het verlagen van de stikstofgift op dat moment. Naarmate het lutumgehalte van de grond hoger wordt, leidt een hogere zoutlast minder tot problemen.
Onderwatergewicht aardappelen
Ander aandachtspunt is het onderwatergewicht (OWG) van aardappelen. Chloorhoudende kalimeststoffen hebben (beperkt) invloed op het OWG. Voor rassen die altijd moeilijk voldoende OWG halen (OWG 360), is het af te raden om met chloorhoudende kali te werken. Dan zijn andere kalisoorten zoals Kalisulfaat, Roll-kali of Patentkali beter op hun plek.
Aanwezigheid van veel kali in de bouwvoor (hoge kali-toestand in de bodem) heeft invloed op de opneembaarheid van calcium en magnesium uit de bodem. In de praktijk komen we bij gronden met een lage hoeveelheid opneembaar calcium (<200 kg Ca/ha) en/of een te lage magnesiumtoestand (<100 mg Mg/kg) wel eens tekorten tegen van deze elementen in met name het aardappelgewas. Alhoewel er geen officiële richtlijn voor calcium – en magnesiumbemesting voor kleigronden is gedefinieerd, zijn er toenemende praktijkervaringen die laten zien dat bemestingen met calciumhoudende meststoffen (gips-achtigen) en magnesiumhoudende meststoffen (Kieseriet, Patentkali) de kwaliteit en/of de opbrengst van aardappelen positief beïnvloeden. Zeker op percelen met een matige of slechte structuur komen de tekorten vaker naar voren en kan aandacht voor zowel calcium als magnesium lonen.
Bij toepassing van magnesiummeststoffen is de beschikbare hoeveelheid magnesium maar procentueel ten opzichte van de totale hoeveelheid magnesium die wordt gegeven. De eerstejaars werking van magnesium houdende meststoffen is 40%. De rest komt in de jaren na toepassing vrij voor gewassen. Bladmeststoffen kunnen slechts voor een klein deel tekorten compenseren; hun bijdrage is in de regel beperkt.
Bron: Delphy