Na de basisbemesting met NPK zijn het de sporenelementen die aandacht vragen
Stikstof, fosfaat en kali zijn de belangrijkste elementen voor voeding van de plant, sporenelementen als borium, mangaan, koper en molybdeen zorgen er voor dat essentiële functies binnenin een plant mogelijk zijn. Deze sporenelementen zijn in kleine hoeveelheden in de bodem te vinden. Vaak is dit toereikend, maar zeker op zandgronden is een tekort relatief vaker aan de orde omdat sporenelementen makkelijk uitspoelen. Zaak dus om met bodemanalyses de situatie in de gaten te houden om tijdig te kunnen bijsturen.
Niet alleen uitspoeling leidt tot een mogelijke gebreksituatie, ook bijvoorbeeld teveel fosfaat kan nadelig zijn omdat de sporenelementen koper en zink dan slecht opneembaar zijn. Verder speelt de pH een cruciale rol in de beschikbaarheid. Elk sporenelement heeft echter wel z'n eigen voorkeur; koper, zink en mangaan zijn minder beschikbaar bij een hogere pH terwijl dit bij molybdeen juist het omgekeerde is (minder beschikbaar bij lagere pH). Een aantal weetjes van een paar sporenelementen op een rijtje.
Borium
Borium speelt een belangrijke rol bij het transport van suikers in de plant. Het vervoert deze suikers naar de groeipunten, zorgt voor eiwitopbouw in de plant en draagt bij aan de versteviging van de celwandstructuur. Ook heeft borium een functie in de waterhuishouding van de plantencellen en een rol bij de afrijping van de plant. Bijvoorbeeld bij mais leidt een tekort tot een slechte korrelzetting.
Normaal gesproken komt boriumgebrek vrijwel alleen voor op zandgronden en rivierklei. Dit zijn ook de gronden die extra gevoelig zijn bij een oplopend neerslagtekort. Een tekort in bijvoorbeeld mais is herkenbaar aan onder andere afstervende groeipunten. In suikerbieten zorgt een tekort voor hartrot waarbij de jongste blaadjes midden in de kop afsterven en zwart verkleuren. Tevens worden nieuwe zijscheuten gevormd. In zowel mais als bieten is als noodmaatregel een gewasbespuiting met borium mogelijk; bij mais in het 8-9 bladstadium en in bieten als aanvulling op de LDS-onkruidbestrijdingen.
Mangaan
Mangaangebrek manifesteert zich vooral op de lichtere gronden met een hoge pH en/of een hoog organischstofgehalte en bij aanhoudend droog weer. Grosso modo kun je zeggen dat bij een pH lager dan 5,4 er geen gevaar voor mangaangebrek. Bij een pH > 5,4 neemt de kans op mangaangebrek toe en bij een pH > 6,2 treedt vrijwel altijd mangaangebrek op. Gebreksverschijnselen zie je op de gevoelige gronden vaak in graan, aardappelen, bieten, bonen en erwten. Mangaan is weinig mobiel in de plant. Bij gebrek vindt weinig tot geen herverdeling plaats. In aardappelen zijn gebreksverschijnselen daarom meestal zichtbaar in de jongste bladeren. De topbladeren kleuren bleekgroen, zijn slap en samengevouwen. Na enkele dagen verschijnen zwarte stipjes langs de hoofdnerven. Ook bij mangaangebrek is de noodmaatregel een bladbemesting met een mangaanhoudende meststof.
Koper
Kopergebrek kun je vooral tegenkomen op gronden met een hoog organischstofgehalte en een hoge zuurgraad. Vooral granen als tarwe en haver zijn gevoelig voor kopergebrek dat een belangrijke rol speelt bij het aanmaken van onder andere eiwitten, koolhydraten en enzymen in de plant. Kopergebrek zie je vooral in jong blad (vergeling, verwelking, verdroging, afsterven bladpunten). Ook grassen en uien kunnen verschijnselen vertonen van kopergebrek, overigens zonder dat de opbrengst daar merkbaar onder lijdt. Daarnaast is een overmaat molybdeen vaak veroorzaker van een kopertekort. Ook hier is de noodmaatregel een gewasbespuiting met een koperhoudende meststof.