Bijbemesting aardappelen met korrelmeststof of bladmeststof?
Voor de stikstofbijbemesting van aardappelen hebben korrelmeststoffen de voorkeur in situaties waarin u kunt beregenen. Als beregenen niet mogelijk is, dan zijn bladmeststoffen interessant.
In combinatie met beregening gaat de voorkeur uit naar bijbemesting met korrelmeststoffen, aangevuld met mangaan/magnesium-bladmestoffen.
Behalve voor loofontwikkeling, knolzetting en het beperken van schurft, kan beregenen ook zinvol zijn voor de mineralisatie van dierlijke mest. Met een zogenaamde Spurway-analyse van de grond en/of plantsapmetingen is een inschatting te maken van de N-voorraad in de grond en in de plant. Als u dierlijke mest heeft toegepast aan de basis, zijn de werkelijke gehalten bekend. Deze informatie kunt u gebruiken voor het afstemmen van de hoogte van de overbemesting.
Bijbemesting zonder beregening met bladmeststof
Als beregening niet mogelijk is, is het verstandig tijdig bladmeststoffen in te zetten die ook stikstof bevatten. Bij pootaardappelen kunnen stikstofhoudende bladmeststoffen niet altijd worden gecombineerd met minerale virusolie. Overleg dit met uw leverancier. Het advies is dan de bladbemestingen apart tussendoor toe te passen; bij voorkeur in de avond, niet bij felle zon.
Laat poten
De aanvullende stikstofgift is in aardappelen gewenst als de knolzetting van de aardappelen duidelijk aanwezig is. Dat wil zeggen, als minimaal alle stolonen verdikt zijn.
Na een laat pootseizoen ontwikkelen de knollen zich vaak sneller dan u verwacht op basis van de bovengrondse gewasonwikkeling.
Geef rassen die gemakkelijk veel loof ontwikkelen niet te veel stikstof in één keer. Bij droogte kan door de slechte bodemstructuur de beworteling matig zijn. Op percelen waar dit gebeurt, is een vroege N-gift en beregening zinvol om voldoende blad te kunnen vormen.
Bron: Delphy