Profijt extra stikstof in volgteelt begint bij keuze groenbemester
Bewust sturen op ‘gratis’ extra stikstof in de volgteelt begint met het kiezen van de juiste groenbemester. De ene groenbemester neemt namelijk meer N op en geeft deze ook weer makkelijker af dan de andere. Leidend daarbij is de C/N verhouding van elke individuele groenbemester. Wat betekent dit voor de keuze?
Groenbemesters zijn een belangrijk wapen in het vastleggen van stikstof na het teeltseizoen. Dit betreft zowel stikstof die is achtergebleven in de bodem als de stikstof die vrijkomt uit gewasresten. Na vernietiging en inwerking van de groenbemester, komt de opgenomen N geleidelijk beschikbaar voor het volggewas.
De hoeveelheid N die een groenbemester vastlegt, is afhankelijk van de C/N-verhouding. Hoe lager deze verhouding, hoe meer stikstof er gedurende de winter uitspoelt en dus niet beschikbaar is voor het volggewas. Nevenstaande tabel geeft inzicht in de C/N-verhouding met tussen haakjes de variatierange.
Tabel. C/N-verhouding diverse groenbemesters
Groenbemester | C/N-verhouding (variatierange) |
---|---|
Bladrammenas | 18 (15-25) |
Bladkool | 21 |
Engels raaigras | 17 (10-20) |
Italiaans raaigras | 17 (15-25) |
Rode klaver | 14 (10-15) |
Witte klaver | 12 (10-15) |
Perzische klaver | 16 (15-20) |
Raketblad | 24 |
Gele mosterd | 18 (15-25) |
Tagetes | 19 (15-25) |
Winterrogge | 15 |
De hoeveelheid stikstof die uiteindelijk ter beschikking komt aan het volggewas en het tijdstip waarop, hangt af van:
- de verteringssnelheid van het gewas
- de grondsoort
- de vorstgevoeligheid van de groenbemester
- het tijdstip van inwerken
- het volggewas
Vuistregels verwachte beschikbaarheid
Bladrijke gewassen met een lage C/N-verhouding verteren snel en de vrijkomende stikstof gaat gedurende de winter voor een deel verloren. Gewassen met een hoger drogestofgehalte en een hogere C/N-verhouding daarentegen verteren langzamer en de N komt dan voor een groter deel beschikbaar aan het volggewas. De volgende vuistregels zijn van toepassing:
- Niet-vlinderbloemige groenbemesters bij onderwerken in de herfst: 40% van de N in de bovengrondse delen komt beschikbaar.
- Niet-vlinderbloemige groenbemesters bij onderwerken in het voorjaar: 50% van de N in de bovengrondse delen komt beschikbaar.
- Vlinderbloemigen: 75% van de N in de bovengrondse delen komt beschikbaar bij onderwerken in zowel de herfst als in het voorjaar.
Dit hogere percentage komt doordat bij vlinderbloemigen met name de ondergrondse delen in verhouding veel N naleveren.
Bron: OCI